Half 6 gaat de wekker, veel te vroeg maar alles telt als je van Olaf wilt ontsnappen. Het inchecken gaat redelijk snel, geen gezeur over een duiktas van 33 kilo (is 5 kilo aangekomen door wat herschikken van de bagage…) Bij de gate aangekomen komen we erachter dat het ontbijt dat we van Olaf mee hebben gekregen, bestaat uit een ei en een boterham tonijn uit blik, smaakt en ruikt naar kattenvoer. De gate is uitgestorven dus we besluiten vast naar het vliegtuig te lopen, wie weet is iedereen al naar binnen. Bijna bij het vliegtuig zien we uiteindelijk iemand. Maar die maakt ons heel erg pertinent duidelijk dat we zwaar in overtreding zijn. Terug naar boven en wachten dus. Alle tentjes (alle twee…) zijn nog dicht dus zullen we het ei als ontbijt moeten nemen met een flesje water. Het boarden gaat net zo snel als de veiligheidscheck van de bagage: de medewerkers kijken verstoord op als er weer zo vervelende toerist voor ze staat terwijl er toch echt niemand controleert of je wel echt ingecheckt bent.
De vlucht is mooi, een kraakheldere dag en dus krijgen we Mount Kinabalu in zijn volle pracht voorgeschoteld. Vijfenvijftig minuten later landen we op Lahad Datu Airport. Een strip asfalt met welgeteld één gebouwtje. De bagage wordt met de hand op een karretje geladen en met menskracht van het vliegtuig naar het gebouwtje gebracht. Daar is een muurtje van een centimeter of 50 breed en een meter of 5 lang de bagageband. De bagage wordt op de rand gezet en de eigenaar pakt de tas en maakt ruimte. Zo ook wij en bepakt en bezakt melden we ons bij iemand die het bordje “Willem Geboren” ophoudt? Ergens iets mis gegaan met een entertoets? Wat maakt het uit, de chauffeur pakt vol goede moed de duiktas en breekt vervolgens bijna in tweeën. Na wat hulp verdwijnt de bagage in het busje waar al drie andere personen in zitten te wachten. Onder hen gelukkig een Amerikaan want dat staat meestal garant voor wat makkelijke, verder oninteressante conversatie die evenzogoed wel het ijs breken, en inderdaad Sjoan kletst honderduit. Zijn vriendin Ellen is Pools en zegt niet veel. De derde in het gezelschap is Cornelia, een stevige Zwitserse. De busreis naar Tabin is lang en vooral hobbelig. Het eerste uur gaat nog prima over het asfalt maar dan nemen we een afslag en verdwijnen in het eindeloze oliepalm landschap. De onverharde weg is heel slecht en de bus kan dus niet snel rijden. De palmplantage hebben in vrijwel heel Maleisie het oerwoud verdrongen. In keurig rechte lijnen staan de palmen, kilometer na kilometer lelijk te zijn. We draaien een ander weggetje op en de chauffeur moet flink op de rem om een groep Java apen (longtail Macaque) te ontwijken, mijn eerste echte wilde apen. Als we eenmaal het terrein van het park binnen rijden komen we in secundaire forrest te recht: gekapt maar vervolgens weer dichtgegroeid. Een groep Lampongapen (Pigtail Macaque) slingert door de bomen heen. We stoppen om wat foto’s te kunnen maken. Maar 1,5 uur laten komen we shaken & stirred aan in Tabin. We checken in en krijgen een geweldig huisje. Het staat aan de helling van het riviertje op palen. Vanaf het balkon hebben we prachtig uitzicht over het riviertje en het oerwoud. Maar veel tijd om te rusten hebben we niet want 15 minuten laten moeten we paraat zijn voor de eerste wandeling. Maldin is onze gids en neemt ons mee naar de Sambad deer trail. Nog geen 20 meter onderweg wordt ons pad gekruist door een groep Lampongapen. Het mannetje staat dreigend op het pad maar Maldin laat zich niet verjagen. De beesten trekken zich mokkend terug maar niet nadat we ze van heel dichtbij hebben kunnen bekijken. De wandeling is erg mooi, veel vogels (met niet te onthouden namen), paddenstoelen, kokerwormen en wat dies meer zij.
Eenmaal terug op het kamp hebben we een half uurtje om af te koelen van de kokendhete wandeling. Lunch staat op het programma, heerlijk maar nog lekkerder is het middagdutje dat we daarna kunnen doen. Rond teatime (met thee die er uit ziet als koffie en niet eens heel veel anders smaakt) is het tijd voor de volgende excursie. We gaan naar de moddervulkaan. Sjoan raakt licht in paniek als hij hoort dat bloedzuigers ook uit de boom kunnen vallen. Hij heeft een plastic zak met zijn lenzen bij zich. Die lenzen verdwijnen in het dashboardkastje van de auto en de plastic zat gaat op zijn hoofd. Ziet er behoorlijk maf uit. De jeep heeft het erg zwaar met de vette kleigrond. Er zijn steile hellingen te nemen, met diepe groeven in de weg. Soms moeten we zelfs uitstappen omdat de jeep het te zwaar heeft. De wandeling gaat dwars door het dichte bos, Maldin heeft een uitstekend oog voor de details en wijst her en der vogels aan. We komen bij de moddervulkaan aan. Een grote puist met blubberende modder die omhoog borrelt. Eronder zitten waarschijnlijk iets van warm water bronnen maar de laag modder houdt alles in bedwang. Er is een houten uitkijktoren gemaakt die een mooi overzicht geeft van het terrein. De bronnen bevatten veel mineralen en daarom komen er veel beesten naar de moddervulkaan alleen vanmiddag houdt het op bij twee wilde varkens en een hert dat vanmorgen vast is komen te zitten in de modder en bezig is zijn laatste adem uit te blazen. Ziet er zielig uit maar is een reëel onderdeel van de natuur. De weg terug is voor de jeep wat makkelijker omdat we helling af rijden. Terug op het kamp blijk ik een bloedzuiger opgelopen te hebben die zich echter eenvoudig laat verwijderen. Dan is het al weer tijd voor diner, buffet met heel veel heerlijks zoals geroerbakte varens. Nog nooit op maar echt lekker! We maken een nachtwandeling maar die is niet heel bijzonder. We zien wat boomkikkers en uil en het hoogtepunt: een vliegende kat (flying lemur). Bij terugkomst is het kamp al een diepe rust ondergedompeld maar we willen nog wel een wijntje en Cornelia ook dus scoren we ergens een fles wijn (morgen even aan de bar doorgeven…)