De lucht is strak blauw als we wakker gemaakt worden door de wekker. We ontbijten, ruimen de was op, bouwen de camera’s op, pluggen de stekker uit en rijden in vijf minuten naar de duikschool. Brendon neemt ons mee naar de noordkust, volgens zijn zeggen de mooiste duikstekken van Kangaroo Island (vanaf nu maak ik net als de luie Aussies daar maar KI van). Ik moet eerlijk zeggen dat we er een beetje een zwaar hoofd in hebben. De ervaring leert ons dat de leukste duiken vaak op de grootste rommelstekken worden gemaakt. Lege flessen, velgen, gebroken balken, complete auto’s, allemaal zooi die een onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben op het macroleven onderwater. Bovendien heeft Marieke haar zinnen gezet op de weedy sea dragon, een iets minder gekke maar evenzo goed prachtig neefje van de leafy sea dragon die we gisteren gezien hebben. Maar Brandon meldt dat de kans daarop rondom KI nagenoeg nul is, hij heeft er nog maar een enkele keer één gezien en dan aan de noordkant. Dus laten we ons overhalen en rijden in zo’n anderhalf uur tijd, dwars door de bush van KI naar de Western River Cove. Een idyllische baai waar, door de weinige regen van de afgelopen lente, een rivier tevergeefs probeert de zee te bereiken.
Blijkbaar houden vliegen ook van idyliische baaien want ik wordt er helemaal krankjorum van, praten is bijna onmogelijk want die leipo’s vliegen gewoon je mond binnen, landen in je oren, vliegen je neus in, gaan achter je zonnebril zitten. Wat ik niet snap: als mensheid hebben we al zoveel beesten uit laten sterven, kunnen we dan niet één keer ons best doen en vliegen uit laten sterven?
We kleden ons dus zo snel mogelijk om en gaan te water waar er geen vliegen zijn (alleen even opletten met opzetten van je duikbril dat er geen één ingesloten wordt). Het koude water dringt meteen mijn pak binnen, het materiaal dat ze ons uitlenen is oud en der dagen zat. Gaten in de pijpen, ritsen kapot, nekseal is een herinnering uit vervlogen tijden. Het lage kelp zwaait heen en weer in de branding en desoriënteert je soms volledig. De duik is aardig maar niet spectaculair. Er is wel van alles te zien maar echt mooi is het ook niet. Ik begin er net stiekem een beetje spijt van te krijgen als Brandon wild gebaard. Een weedy sea dragon! Het beest zit ergens tussen het zeewier en laat zich de aandacht rustig welgevallen. Hij gaat op pad naar het zand naast de rotsen en we kunnen zodoende nog beter bekijken wat een prachtig beest het is. Zo’n 10 minuten vergapen we ons aan het beest. We zijn echt bofkonten! Terug van de duik ben ik ijskoud, echt: ijsduiken is beter te doen dan hier in zo’n lek pak rondplonzen. We warmen ons een uurtje op met een vers bakje thee (echt geweldig zo’n campertje) en gaan voor de tweede duik, dit maal aan de linkerkant van de baai. De duik is matig, hoogtepunt is een groepje van 3 groupers van een dikke meter die nieuwsgierig ons uit komen checken. We kletsen nog wat na met Brandon, nemen afscheid en rijden een stukje terug naar Parndana, een gehucht van anderhalf paardenkop om er nog wat boodschappen te doen.
KI is qua omvang ongeveer half zo groot als Nederland maar met een kleine 4600 inwoners iets minder dichtbevolkt. Ook hier geldt dat je altijd voorbereid op pad moet gaan. In de lokale supermarkt, annex bakkerij, annex postkantoor, annex tearoom worden we gezellig verwelkomt door twee Aussie dames die met zweet op de rug de meute klanten weten te bedienen: als we de deur doorkomen veren ze op uit hun schoonheidsslaapje, beginnen gelijk een bloemrijk overzicht van alle mogelijke aankopen te presenteren en weten en passant ook nog aandacht voor het mooie weer te vragen. Zoveel liefde in zo’n onverwachte plek kun je niet negeren en dus zitten we een kwartiertje later aan een lekkere pie met chips, een lichte lunch zeg maar… Vanwege de ietwat copieuze lunch besluiten we nog een blikje heldere consommé als avondmaaltijd mee te nemen en gaan uitgezwaaid door Jut en Jul op pad.
Het plan is om naar Flinders Chase te gaan, een groot nationaal park aan de zuidkant van het eiland. De camping die we op het oog hebben pretendeert midden in de wildernis met veel wildlife te liggen. Dat willen we wel eens zien en dus draaien we rond een uur of 6 de camping op met ons dikkelippenbusje. We zijn nog van plan om een vogelbekdier wandeling te gaan maken maar als de duikspullen in de avondzon liggen te drogen en een glaasje wijn lonkt verdwijnen de goede voornemens als sneeuw voor de zon. Als eerst komen er grote grijze ganzen voorbij gegraasd, die vervolgens weggejaagd worden door grazende KI kangoeroes. Als Marieke terugkomt van het douchen, meldt ze een koala gezien te hebben. We gaan op pad en ontdekken dat het een brushtailed possum blijkt te zijn. Jammer, want dit is de derde keer voor mij in Australië en ondanks dat ik de twee vorige keer teruggekomen ben met nekpijn van het uitchecken van alle eucalyptusbomen om een koala te spotten, is dat nooit succesvol geweest. We lijken nog even een kans te hebben als we achter de stam van een eucalyptus iets horen bewegen maar dat blijkt een “gewone” possum te zijn. We lopen terug naar de camper als er voor ons op de weg pontificaal een koala zit. Hij hijst zijn dikke reet overeind, waggelt 20 meter verder en draait ons de rug toe. Als ik mijn lampje er op schijn, kijkt hij verstoort over zijn schouder en gaat er al waggelend op een drafje vandoor met een kont waar een Caribische Big mama jaloers op zou worden. Koddig!