Naarmate we weer verder terug naar het zuiden varen, wordt het duikvenster steeds korter. Was een duikvenster van 5 uur op de Doggersbank eerder regel dan uitzondering, nu we weer richting de bewoonde wereld varen is het weer noodzaak om een strakkere duikplanning te maken en dat betekent soms dat de kentering dicteert dat we vroeg op moeten. Maar soms is dat niet zo heel erg. Erik Bronsveld, de grote man achter de planning, loopt al de hele expeditie mensen lekker te maken over de komende duik. Hij heeft van een onbekend wrak een scan bemachtigd dat verdacht veel weg lijkt te hebben van een onderzeeër. Onderzeeërs hebben altijd een onweerstaanbare aantrekkingskracht op duikers en ook bij mij kriebelt de spanning als ik langs de afdaallijn richting het wrak ga. Het zicht is mager, niet veel meer dan een meter of twee, als ik voor me de contouren van het wrak zie opdoemen. Het eerste dat ik zie zijn de duikroeren zodat er meteen geen twijfel meer over kan bestaan: dit is een onderzeeër! En die zekerheid wordt helemaal onderstreept als ik bij de commandotoren aankom. Trots staat hij rechtovereind, met vooraan de periscoop met zelfs het glas er nog in. Het wrak is volledig intact, ontsnapt aan de grijpgrage klauwen van wrakkenslopers. Boven gekomen is iedereen wild enthousiast en zelfs de biologen zijn er volmondig voor om hier nog een duik te maken. Die tweede duik is zo mogelijk nog indrukwekkender dan de eerste. Het zicht is een meter of 5, waardoor de contouren van de commandotoren prachtig afsteken tegen het diepe groen. Er worden foto’s gemaakt van stukken metaal met getallen erop en een ontsnappingsluik wordt geborgen in de hoop dat we het wrak kunnen identificeren. Dat lukt helaas niet, maar bij thuiskomst blijkt de Nederlandse Marine ook in het bezit te zijn van de scan en omdat ze nog steeds zoeken naar de vermiste onderzeeër O13, hebben ze de duikers van Lamlash gevraagd om het wrak te onderzoeken. Zij hebben een aantal dagen voor ons bezoek ook op het wrak gedoken en kans gezien een identificatieplaatje te bergen waaruit blijkt dat het om het wrak van de U-31 gaat, een Duitse onderzeeër, gezonken in januari 1915.
De Rode Poon, het laatste wrak van deze expeditie wordt een echte kiloknaller. Het wrak is vergeven van het vislood, lijnen en netten. Omdat we de afgelopen duiken al zo’n 2700 kilogram aan verspeeld vistuig hebben geborgen is iedereen er opgebrand om de 3000 kilogram te halen. Als na afloop van de duik de kraan in stelling moet worden gebracht om de postzakken binnen te halen, wordt al snel duidelijk dat die 3000 kilo wel gehaald wordt. ’s Avonds is het tijd voor teamoverleg. In ieder geval drie nieuwe soorten voor Nederland zijn er ontdekt en dat betekent dat er namen mogen worden verzonnen. De Witpunt zee-egel was een hamerstuk, wat wil je met een zee-egel met witte punten. De brokkelster was een lastigere discussie, maar op het gevaar af betrokken te raken in de Zwarte Piet-discussie werd toch besloten om het beestje het Zwarte sterretje te noemen. De laatste keuze ging over de nieuwe naaktslak. Een prachtig beestje dat de mooist mogelijke naam verdient. Aangezien hij de eitjes van andere slakken eet viel na lange beraadslaging de keuze op de naam Kristalwitte eiereter.
Afgelopen week heeft weer eens te meer aangetoond dat er nog veel te doen en te ontdekken is. Hoe klein Nederland ook is, elke expeditie levert weer nieuwe soorten en dus kennis op. Elke expeditie levert ook weer heel veel verwijderde spooknetten op. En elke expeditie levert ook weer prachtig film- en fotomateriaal op waarmee we steeds meer mensen en instanties hopen te overtuigen van de noodzaak om beter te gaan zorgen voor dit kwetsbare, maar prachtige natuurgebied.